Cowboy Roy lacht

Échte cowboys zijn een uitstervend ras in Texas. Maar Roy Rodriguez uit Abilene beheerst het vak nog.
In Abilene, een stadje in west Texas, ontmoet ik een cowboy. Hij heeft 6500 hectare onder zijn hoede, maar zelf spreekt hij liever in stuks vee. 630 koeien, 33 stieren, 600 kalveren, en yes, ma’m, hij kent ze allemaal. Herefords zijn het, goeie steaks. Wat leuk, zeg ik, zou ik die ranch mogen zien? Natuurlijk, antwoordt hij, kom morgen maar langs. De volgende dag meld ik mij op de ranch, klaar voor een rit in de pick-up truck, want paardrijden kan ik niet zo goed als de cowboy. We rijden over zandweggetjes waar geen eind aan lijkt te komen. Af en toe zwiept er een tak van een mesquite tegen de ramen, een lage boom, de enige boom hier, als je de cactussen niet meerekent. De zon brandt op mijn armen, ik ben niet op het ranchleven gekleed. De cowboy wel, en hoe. Een zwarte hoed met brede randen, een rood geruit hemd met Marlboro’s in de borstzak, Levi’s 501, laarzen, en als pronkstuk op zijn buik een zilveren riem met zijn initialen: RR, Roy Rodriquez. Hij heeft een grote snor, die aan weerszijden van zijn kin omhoogkrult als hij lacht.
‘Opeens wil iedereen cowboy zijn. En wat moeten wij dan? Op gympen werken, met een baseballpet?’
De cowboy lacht veel, zelfs als hij eigenlijk wil mopperen. Over hoe de prijzen omhoog zijn geschoten. Vroeger waren paarden een betaalbaar transportmiddel, nu zijn ze een statussymbool voor de rich kids uit de buurt. Vroeger hadden alleen cowboys pick-up trucks, nu heeft iedere zichzelf respecterende Texaan er een. Vroeger betaalde hij tachtig dollar voor een op maat gemaakte hoed, nu twee-, driehonderd. ‘Opeens wil iedereen cowboy zijn,’ zegt hij. ‘En wat moeten wij dan? Op gympen werken, met een baseballpet?’ Af en toe stoppen we bij een voederplaats om de koeien mineralen te geven. Die houden de vliegen uit de buurt. Dan hobbelen we verder over de vlakte. Over een beekje, door een moeras, dan weer eindeloos door het stof. Kijk, wijst de cowboy, herten. Daar, een haas. Wacht, een coyote. Hij pakt het geweer dat tussen ons in ligt en schiet. Mis. Nou ja. Hij trekt weer op. ‘Kijk, de mensen denken dat het simpel is,’ vertelt hij. ‘Dat je die beesten te eten geeft en de rest van de dag een beetje rondrijdt op je paard. Maar je moet dit vak leren.’ Je moet er op tijd bij zijn als koeien kankerogen hebben. Of als ze op een been kauwen: daar kunnen ze in stikken. Als de baarmoeder na de bevalling naar buiten hangt, moet je hem met suiker insmeren. Daar krimpt hij van, en dan kun je hem makkelijker terugstoppen. Je bouwt het hele jaar door aan een vertrouwensband met je vee, zegt hij. Wanneer ze dan naar de vrachtwagen van het abattoir worden geleid, raken ze niet in paniek. ‘En elk kalf dat sterft van de zenuwen, is vijfhonderd dollar kapitaalvernietiging.’ Nee, niet voor de cowboy zelf, want die heeft geen kapitaal, en zijn salaris is zo’n drie kalveren per maand. Voor zijn baas: Louis Bob. ‘En wat doet Louis Bob precies?’ vraag ik. ‘Niets,’ lacht de cowboy. ‘Hij woont in de stad en komt hier af en toe langs om mij van m’n werk te houden. Verder hoeft hij niets te doen.’
Halverwege de negentiende eeuw kwamen Louis Bobs voorvaderen dit land ontginnen. Ze moesten zich de indianen van het lijf houden.
Halverwege de negentiende eeuw kwamen Louis Bobs voorvaderen dit land ontginnen in opdracht van de Amerikaanse regering. Ze moesten zich de Comanche indianen van het lijf houden. Veehouderij was toen de belangrijkste bron van inkomsten. Een paar generaties later is dat veranderd: oliewinning en jachtvergunningen leveren meer op. Zijn kapitaal belegde Louis Bob in Houston en het land bleef al die tijd in de familie. ‘Hij ziet dit puur als een belastingaftrekpost,’ zegt de cowboy. ‘Hij geeft er niets om. Wanneer ik zeg dat er een nieuw hek moet komen, omdat het vee anders wegloopt, vindt hij dat ik zeur. Verder kunnen we het prima met elkaar vinden hoor. Weet je wat,’ opeens komt er een twinkeling in zijn ogen, ‘straks zal ik je laten zien waar hij zijn geld aan uitgeeft. Niet verder vertellen, want die ouwe vrek wil niet dat iemand weet hoe rijk hij is.’ Aan het eind van de middag rijden we het erf weer op. De cowboy gaat me voor naar de garage en duwt de deur open. Een zwart gevaarte doemt voor ons op: de Prevost touringcar. Het is een bus voor twee personen, vijftien meter lang. Met een druk op de knop zoemt er een trapje naar buiten. We vegen de modder van onze voeten en stappen naar binnen, het hoogpolige tapijt op. De stoelen zijn van beige leer. Er is een zithoek met cocktailbar, goed gevuld en met kristallen glazen. Een roze slaapkamer achterin. Een douche met gouden knoppen en glazen deuren. Een plasma tv die uit het plafond komt zetten, tenminste, als je weet hoe de afstandsbediening werkt. ‘The ol’ fart moest een week op cursus om de gebruiksaanwijzing onder de knie te krijgen,’ zegt de cowboy. De Prevost kostte een miljoen dollar, eerlijk waar. Zo’n vier keer per jaar gaan Louis Bob en zijn vrouw ermee naar Las Vegas of Colorado. De rest van de tijd staat hij hier ongebruikt te glimmen. ‘Je moet er toch niet aan denken dat je zoveel geld hebt,’ zegt de cowboy. ‘Dan word je toch een sorry son of a bitch?’ En dan te bedenken, zegt hij, dat Louis Bobs grootvader een cowboy was.